***************
De vele verschillen tussen taaltraining en ‘onderricht in de Moderne Vreemde Talen’
Het ligt voor de hand het proces van tweedetaalverwerving te vergelijken met de manier waarop we onze moedertaal verwerven. Tegen deze analogie zijn wel bezwaren aan te voeren - een volwassene leert en reageert nu eenmaal anders dan een kind - maar toch zijn er veel overeenkomsten tussen de leersituatie in de meeste moderne taleninstituten en wat je zou kunnen noemen natuurlijke leersituaties : het thuis en in de taalgemeenschap leren van de moedertaal, maar b.v. ook het “al doende leren” of in de praktijk “oppikken” van een andere taal en d.m.v. lezen, radio, TV enz. In elk geval lijkt een communicatieve taaltraining in de 21e eeuw veel minder op de formele leersituaties die men zich van school herinnert (althans aanmerkelijk minder dan veel cursisten voor aanvang voor aanvang van hun training geneigd zijn te denken).
Waar zitten de belangrijkste verschillen ?
Kennen vs. kunnen
Effectieve taaltraining kenmerkt zich door een minimum aan “theorie” en maximale actie. De trainer is in de eerste plaats “sparring partner” en eigenlijk daarna pas docent. Het woord training is hier dan ook bij uitstek op zijn plaats: hoe interessant de werking van de spieren of de stofwisselingstheorie ook is, kennis ervan maakt de atleet niet sneller, sterker of leniger! Natuurlijk, bij het leren van een taal komt ook kennis te pas (het handjevol praktische tips van de coach, zogezegd), maar die kennis moet een middel zijn, vooral niet het doel.
Is grammatica belangrijk ?
Het gaat in een effectief taaltrainingsprogramma heel nadrukkelijk
niet in de eerste plaats om het systematisch 'behandelen' van
vormen en structuren, dit in tegenstelling tot wat men zou kunnen noemen de klassieke schoolbenadering van taalonderwijs. In die benadering kijkt men doorgaans nog altijd naar de taal, analyseert men haar, vergelijkt men dikwijls met de eigen taal en spreekt men erover. Bij de communicatieve/praktijkgerichte benadering van taalverwerving gaan trainer en cursist met en in de doeltaal aan de slag. Vandaar dat vooruitgang trager verloopt, of althans trager lijkt te verlopen: het is niet voldoende wanneer men de Past Continuous of de Subjuntivo begrijpt, de trainer is pas tevreden wanneer men ze adequaat toepast en aldus optimaal communiceert. Bovendien moet de cursist in staat zijn de elementen van de taal niet alleen te gebruiken maar ook te onderscheiden en interpreteren; de luistervaardigheid wordt in de moderne taaltraining gelukkig niet langer veronachtzaamd. Dikwijls is begrip van de zgn. regels m.b.t. vormen en structuren niet nodig, en bekendheid met grammaticale of andere linguïstische terminologie al helemaal niet.
De overgrote meerderheid van de Nederlanders kent, bijvoorbeeld, 'de regels' voor de woordvolgorde in het Nederlands niet, laat staan dat men ze begrijpt; niettemin maakt een moedertaalspreker op dit vlak vrijwel nooit een fout. In een enkel geval staat analytisch inzicht in bepaalde aspecten van de taal vlot gebruik, en vlot reageren, zelfs in de weg.
Onze voorkeur voor zo min mogelijk expliciete uitleg betekent overigens absoluut niet dat we “geen grammatica in onze trainingen stoppen”. Dat zou onmogelijk zijn. Woordvormen en zinsstructuren maken immers integraal onderdeel uit van elke taal. Je kunt niet zonder, net zomin als je een taal zou kunnen leren zonder vocabulaire, zonder uitspraak of zonder luistervaardigheid. Kennis maken met nieuwe vormen en structuren, ze leren herkennen, ze actief oefenen en (correct) leren gebruiken, dat is in zekere zin ook “grammatica”, hoewel de meeste mensen dat woord helaas nog vooral associëren met de ouderwetse, analytische benadering - rijtjes, regels en invuloefeningen.
Teacher Talking Time
Het inzicht dat het lesrendement groter wordt naarmate de cursist meer aan het woord is in de doeltaal, is tegenwoordig gelukkig wijd verbreid. Idealiter wordt alle cursist/docent-contacttijd gebruikt voor zo authentiek mogelijke communicatie tussen de twee ‘partijen’, gecombineerd met/gevolgd door praktische feedback van de kant van de trainer. In docententrainingen leggen wij dan ook veel nadruk op het begrip Teacher Talking Time. Om een optimaal lesrendement te bereiken dient deze ongeveer 30% van de lestijd te bedragen.
Vanzelfsprekend zijn er allerlei lessituaties denkbaar waarbij een 50-50% verhouding ook alleszins effectief is; bij 75-25%, zo geven wij beginnende trainers altijd mee, wordt wat ons betreft de ‘gevarenzone’ bereikt!
Taalcursus of vertaalcursus ?
De neiging tot vertalen is een volstrekt natuurlijke tendens in de communicatie tussen mensen die geen gemeenschappelijke moedertaal hebben. Wij zijn er echter van overtuigd dat je in taaltraining, althans in effectieve taaltraining, aan die neiging zo min mogelijk moet toegeven. Wanneer een substantieel deel van het leerproces zich afspeelt in de moedertaal van de cursist, zal deze er een gewoonte van maken ieder woord te vertalen, hetgeen vlotte communicatie in de weg staat. Bovendien zal hij bij de minste of geringste onzekerheid weer terugvallen op zijn eigen taal; het leerproces wordt op die manier sterk afgeremd. De moedertaal vormt in veel opzichten een obstakel bij tweede-taalverwerving. In plaats van vertalen (en vergelijken met de moedertaal) moet het doel van taaltraining zijn: het scheppen van zoveel mogelijk directe ‘links’ tussen enerzijds een bepaald concept en anderzijds het woord, de uitdrukking of de taalstructuur die, in de doeltaal, met dat concept correspondeert. Met andere woorden: wij streven ernaar dat de cursist ook leert denken in de doeltaal en creëren daartoe bewust wat men zou kunnen noemen een ‘rug tegen de muur’-situatie (die bovendien al vrij dicht staat bij de doelsituatie waar de hele training om draait, namelijk die waarin de cursist zich ‘straks’ zal bevinden in het taalgebied of met een eentalige gesprekspartner!)
Tijdens de lessen wordt dus vrijwel uitsluitend de doeltaal gehanteerd. De bezwaren die daar nogal eens tegen werden aangevoerd, hingen vooral samen met het ‘beter begrijpen van de grammaticale uitleg’ in de moedertaal van de cursist of in een andere gemeenschappelijke taal. Zoals gezegd hebben wij onze reserveringen t.a.v. grammaticale uitleg als zodanig. Wij instrueren trainers daar tijdens de feitelijke trainingsessies zo min mogelijk tijd aan te besteden. Natuurlijk komt het voor dat een cursist zegt behoefte te hebben aan rijtjes, regels en terminologie; wat je als trainer dan kunt doen, is verwijzen naar de meest geschikte boeken, schema's en oefeningen voor na de les of tussen de lessen. Eventuele vragen daarover kunnen natuurlijk best in de les worden beantwoord, zolang trainer en cursist zich maar realiseren dat dat niet primair is waar het bij taaltraining om gaat.
Leren … accepteren
Het gaat hier om het vergelijken van de doeltaal met de moedertaal. Tijdens lesobservaties viel ons op dat er soms weliswaar niet of nauwelijks vertaald werd, maar dat de trainer toch nog wel in hoge mate uitging van de verschillen tussen moedertaal en doeltaal. Zulk vergelijken is heus niet onder alle omstandigheden ‘verboden’ (evenmin als vertalen) maar draagt het risico in zich dat de les weer richting ‘analyse’ tendeert, terwijl ons uitgangspunt immers is dat taalverwerving maar tot op zeer zekere hoogte te maken heeft met begrip, inzicht e.d. Het viel op dat trainers die een houding hebben van: "luister goed en doe na " veel betere resultaten boeken dan diegenen die steeds maar de vergelijking trekken met de moedertaal van de cursist, of erger nog, een gemeenschappelijke tweede taal, (hetgeen overigens ook lang niet altijd mogelijk is: denk aan de cursus Nederlands voor een Chinees die geen Engels spreekt!). Tevens viel ons op dat zowel aan de neiging tot vergelijken als aan die tot vertalen dikwijls helemaal geen hoogstaande didactische principes ten grondslag liggen, maar heel simpel de behoefte van een docent om te laten zien dat hij/zij niet van de straat is en heel goed Engels/Frans/Duits/enz. spreekt ... Wij geven trainers dan ook altijd het volgende motto mee: het is de les van je cursist, niet ‘jouw show’.
Uitleggen of laten ontdekken ?
Zowel t.a.v. de vormen en structuren van een taal als voor taalaspecten als vocabulaire, idioom, functioneel taalgebruik en uitspraak en intonatie pleiten wij voor een inductieve i.p.v. een deductieve benadering, omdat we hebben geconstateerd dat cursisten b.v. een taalpatroon of een regelmaat die ze niet is uitgelegd maar die ze zelf hebben “ontdekt”, veel meer eigen maken en veel vlotter toepassen dan wanneer e.e.a. vooraf zou zijn uitgelegd - ook al zijn ze in veel gevallen achteraf niet in staat ‘de regel’ te formuleren. (Zelfs voor niet-‘talige’, maar b.v. cultuurgebonden aspecten van communicatie blijkt deze aanpak effectiever dan het ouderwetse ‘frontaal doceren’!)
[ Wij pleiten dus voor een inductieve benadering - gesteld althans dat men in de wat verwarrende kennisfilosofische terminologiestrijd rondom de betreffende begrippen de volgende definities hanteert:
Inductie
Een inductie is een redenering waarin het algemenere (een wetmatigheid, regel, criterium of beginsel) wordt afgeleid uit het bijzondere (argumenten die betrekking hebben op een of meer bijzondere feiten). Inductie wordt ook wel generaliseren of generalisatie genoemd. Inductie in taaltraining = de leerder leidt 'de regel' af en gebruikt hem vervolgens.
Deductie
Deductie is een redenering waarbij uit het algemenere (een wetmatigheid, regel, criterium of beginsel) een conclusie over het meer bijzondere wordt afgeleid. Deductie in taaltraining = de lesgever legt 'de regel' uit aan de leerder en deze gebruikt hem pas daarna, ofwel 'frontaal lesgeven'
(De reden dat de twee zo vaak verward worden is m.i. overigens dat de leerder in het eerste geval (inductie) natuurlijk wel degelijk, bewust of onbewust, 'regels' of 'patronen' … déduceert uit wat hij hoort of leest.) ]
Accuracy versus fluency
Het belang van vormen en structuren, en het correct gebruik ervan (“accuracy”), werd traditioneel overschat. Voor veel taaldocenten was de taal eigenlijk de grammatica! In de moderne taaltraining zijn daar echter flink wat taalaspecten bij gekomen, die ook allemaal aandacht en tijd opeisen ... En die tijd is in de praktijk altijd beperkt! In het algemeen kun je zeggen dat de nadruk sterk verschoven is van accuracy naar fluency (“spreekgemak”), communicatie en, niet te vergeten, zelfvertrouwen. Dat we daarbij moeten uitkijken dat de accuracy niet volledig uit beeld verdwijnt, natuurlijk voor zich spreekt en trouwens ook deze zin bewijzen.
Voor de opstellers van lesprogramma's en voor de uitvoerende trainers is de balans tussen accuracy en fluency een voortdurende overweging: hoeveel tijd is er (nog) beschikbaar? Wat wordt de cursist straks geacht te kunnen in de doeltaal ? Wat zijn zijn sterke en zwakke punten ? Hoe zwaar wegen bepaalde taalaspecten, en dus ook bepaalde “fouten”, voor de communicatie ? Onlangs betoogde een taalkundige dat uitleg vooral van pas komt bij ‘de subtielere grammaticale kwesties’; hij gaf een Nederlands voorbeeld: ‘een mooiE auto’, maar ‘een mooi_ autootje’.
Welnu, persoonlijk kennen wij nogal wat van huis uit niet-Nederlandstaligen die in de loop der jaren stuk voor stuk een indrukwekkende beheersing van onze taal hebben verworven. Toch zullen ze deze verbuiging van het bijvoeglijk naamwoord geen van allen onder de knie krijgen. En hoe erg is dat ? U, moedertaalspreker, zult er aan de andere kant zo goed als nooit een fout mee maken - en dat zonder dat u “de regel” kent ! Hoe zinvol is het dan om in een praktijkgerichte taaltraining tijd en energie te besteden aan deze en dergelijke “subtiele kwesties” ? Waarom langdurig en theoretisch ingaan op iets wat er qua communicatie nauwelijks toe doet ? Dat is duur (tijd = geld) en niet effectief. Een kwestie van realisme.
Is ‘taal’ genoeg ?
Taal is één van de middelen, communicatie is het doel.
Onze definitie daarvan luidt:
taalvaardigheid + andere relevante vaardigheden + besef van ‘cultuurverschillen’. Uiteindelijk gaat het altijd om het tot stand brengen, verbeteren en vergemakkelijken van de communicatie, zowel ‘professioneel’ (zakelijk) als ‘sociaal’.
Taal is cruciaal maar niet genoeg. Of zoals Winston Brembeck zei: “To learn another’s language and not about his culture is a good way to make a fluent fool of oneself."
Maar de volgorde is hier wel van belang. Taal is niet genoeg maar wel een verdraaid handig begin! Taalbeheersing komt eerder (of idealiter misschien samen met) cultuurinzicht.
Als je iets, of zelfs heel veel weet over de cultuur, de geschiedenis, de samenleving en de omgangsvormen van - zeg - de Polen, dan nog sta je in Warschau met je mond vol tanden als niet minstens ook een paar woorden Pools spreekt!
Materiaal niet meer centraal
In veel vormen van kennisoverdracht staat het lesmateriaal centraal. Zeker bij standaardcurricula bepaalt het zowel de inhoud als de aard van de les. Bij vaardigheidstrainingen echter speelt kennisoverdracht dikwijls slechts een beperkte rol. Het gaat immers om het doen; enige kennis is daarvoor in veel gevallen zeker nodig, maar is bepaald geen garantie voor succes t.a.v. de activiteiten waar het om gaat (meestal: spreken en luisteren/begrijpen). Dat betekent onder meer dat de personen (trainer en cursist) veel sterker bijdragen aan inhoud, aard en tempo van de ‘les’. ‘De les’ bestaat zelf trouwens ook voor het grootste gedeelte uit activiteiten, zoals vraag en antwoord, rollenspel, video- en audio-oefeningen met gerichte opdrachten, enz.
Maatwerk
De essentie van het begrip maatwerk is vierledig:
1) De werkpraktijk en de doelstellingen, wensen, eventuele problemen - en tot op zekere hoogte ook de verwachtingen - van de opdrachtgever (lees: bedrijf, instelling, werkgever) vormen de belangrijkste input bij het tot stand brengen van een cursusprogramma.
2) De werkpraktijk, doelstellingen, wensen, communicatieproblemen - en ook weer tot op zekere hoogte de verwachtingen* - van de cursist(en) vormen de “op-één-na belangrijkste” input. Lees voor cursist(en) meestal: afzonderlijke medewerker(s), werknemer(s) van de opdrachtgevende organisatie. NB: de cursisteninput wordt belangrijker naarmate uit “bron nr. 1” minder komt !
3) Voor elke cursus afzonderlijk - en wat de individuele trajecten betreft dus voor elke cursist afzonderlijk - vangt het proces van ontwikkelen en ontwerpen aan met een zinvolle en zo volledig mogelijke “intake”, ofwel het feitelijke “de maat nemen”, het zorgvuldig inventariseren van (1) en (2), alsmede het vaststellen van het startniveau van elke individuele cursist.
4) Het proces van ontwerp en ontwikkeling stopt niet bij cursusaanvang maar loopt door in de uitvoering. Dat houdt in dat het programma zoals dat er aan het begin van de cursus uitziet:
- een globale indicatie is van wat er in de cursus moet worden gedaan c.q. zou kunnen worden gedaan;
- in veel gevallen bewust beperkt is in de tijd (dus b.v. slechts de helft of een derde van de lessen “dekt”);
- kan en veelal zelfs moet worden aangevuld met thema's, materialen en activiteiten die tijdens de cursus relevant blijken;
- voor de uitvoerende trainers primair een hulpmiddel is en geen bindend voorschrift (dezen worden overigens wel geacht te noteren wat er tijdens een les is gedaan en waarom er eventueel van het programma is afgeweken).
Het is onze ervaring dat, indien men een vaardighedentraining bij voorbaat
inhoudelijk dichttimmert, dit onrecht doet aan de aard van het leerproces, ja zelfs aan de menselijke aard. Geen twee cursisten zijn hetzelfde en dat geldt zowel voor hun leerstijl- en leertempo als voor hun doelstellingen en verwachtingen, voor de soms volledig onverwacht opduikende problemen, voor karakters, persoonlijke en beroepsmatige omstandigheden enz. enz. Bovendien heten, om maar eens iets te noemen, een beginnerscursus Russisch en een training juridisch Engels op near-native-niveau wel allebei ‘taaltraining’, maar het moge duidelijk zijn dat we over fundamenteel verschillende 'producten' praten. De bijzondere meerwaarde van een echte maatwerktraining is juist gelegen in de veelzijdigheid, de empathie, flexibiliteit en creativiteit van de trainers en in het feit dat de trainers ook de ruimte hebben om tijdens de uitvoering van de cursus optimaal gebruik te maken van deze eigenschappen. Programma's met een keurslijfkarakter zijn de garantie voor laag lesrendement!
Tijdens de uitvoering dient dus de mogelijkheid te bestaan tot bewust gekozen wijzigingen, aanvullingen en bijstellingen van het programma, mits het proces van voortdurend evalueren en evolueren ook nauwkeurig geregistreerd wordt. Zowel tijdens de intake-fase (voortraject) als tijdens de voorontwerpfase (programmeren) en de uitvoerings-/aanpassingsfase worden als het goed is standaardkwaliteitsprocedures gevolgd (ISO, TQM ...). Deze staan programma-inhoudelijk maatwerk en creativiteit geenszins in de weg - integendeel! Zo goed overigens als het onze ervaring is dat het programma niet mag 'knellen' en pas in de uitvoering moet worden voltooid, zo goed weten wij dat een taaltraining zonder programma evenmin effectief is - de spreekwoordelijke uitzondering en een handvol exceptioneel ervaren trainers daargelaten.
De trainer
Zoals reeds gezegd is een goede taaltrainer in onze perceptie allereerst “sparring partner”. Tevens kan hij/zij worden aangeduid als ‘facilitator” (rol: het communicatie-/leerproces gaande houden ), coach (motivatie, prijzen, ‘psychische steun’, ‘entertainment’-factor) en klankbord (feedback, correctie, controlevragen). Van een taaltrainer worden gedeeltelijk andere vaardigheden verwacht dan van een ‘leraar’, vaardigheden die men inderdaad misschien eerder met een sport-trainer zou associëren: goed kijken en luisteren naar de cursist(en), het tempo op tijd aanpassen, de moed erin houden, doelgericht en tegelijk flexibel zijn en, last but not least, je kunnen inleven in degene die je traint.
Nee, als het om sport gaat is de keus niet moeilijk: door wie wilt u begeleid worden ? Door de man uit de praktijk die hierboven beschreven staat of de afgestudeerde anatoom die ieder botje kan benoemen maar er misschien maar weinig heel laat ? Het allerbelangrijkste ervaringsfeit dat we hier ten slotte nog graag noemen, is toch dat wat voor de ene cursist geldt, in het geheel niet opgaat voor de ander. Een goede taaltrainer is daarom voor alles flexibel, veelzijdig, geduldig en vindingrijk (en een goede taaltrainingsorganisatie ook trouwens!).
Het ‘Native speaker-schap’ en het met succes gevolgd hebben van een goede
inductietraining zijn de belangrijkste criteria bij de rekrutering, selectie en inzet van nieuwe trainers (het ‘Native Speaker-schap’ moet dus gezien worden als een eerste conditie voor kwaliteit, en als zodanig zeker niet als een garantie!) Voorts hechten wij veel waarde aan een goede mix van ‘pluspunten’: ervaring als (taal)trainer/docent; van meerdere markten thuis zijn, of althans in staat zijn je bij allerlei branches en activiteiten iets voor te stellen of er, op zijn allerminst, belangstelling voor op te brengen; zelf bekend zijn met de bitterzoete smaak van het taalverwervingsproces; een redelijk taalinzicht (waarom geen systematische introductie van de verleden tijd als iemand alle vormen van de tegenwoordige tijd nog door elkaar gooit ?); begrip en belangstelling voor wat tegenwoordig de interculturele problematiek heet (voor in Nederland woonachtige buitenlanders zelden een probleem, aangezien zij e.e.a. aan den lijve ondervinden, maar beginnende docenten Nederlands moet je er wel eens op wijzen); en ten slotte natuurlijk de zaken waar je in bijna ieder sollicitatiegesprek op let: instelling, motivatie, enthousiasme, nauwkeurigheid, stijl, persoonlijkheid etc… Wij realiseren ons ten volle dat wij een ‘in onderwijsland’ een nogal bijzondere opstelling hanteren. Taaltraining is immers wat ons betreft geen kennisdiscipline, veeleer zoiets als een ambacht. Diploma's spelen daarom bij de rekrutering en selectie van nieuwe trainers dan ook slechts een beperkte rol. Het is onze ervaring dat de theoretische belangstelling en de fundamentele nieuwsgierigheid die eigen (zouden moeten) zijn aan een academische instelling, aan wetenschappelijk denken, in dat proces eerder obstakels vormen dan dat zij faciliterend zouden werken. Men denke aan de cursist die maar voortdurend blijft vragen waarom iets is zoals het is (“Waarom zet je in het Nederlands in sommige bijzinnen het werkwoord aan het eind ?” “Waarom heeft het Engels twee ‘tegenwoordige tijden’ en het Nederlands maar één ?” “Waarom zegt de Fransman Wat is het dat het is ? en niet gewoon Wat is dat ?”)
Men denke ook aan de docent die WEL een taal heeft gestudeerd en die het vooral belangrijk vindt dat de cursist merkt dat hij/zij het antwoord op dit soort vragen weet! Overigens kan die docent die een taal heeft gestudeerd, nog een heel eind komen als hij de uitdrukking “Waarom zijn de bananen krom?” maar op gezette tijden durft te gebruiken! Per saldo is de reden dat wij slechts een beperkt belang hechten aan formele vooropleiding, dat die formele vooropleiding voor ons vak (nog) niet bestaat. Wat het Engels betreft hebben veel instituten TEFL (Teaching English as a Foreign Language) en vergelijkbare diploma’s geaccepteerd als een goede basis, maar voor andere talen hangt veel af van de kwaliteit van de door de instituten zelf georganiseerde inductietrainingen en waar dit om praktische redenen niet haalbaar is (denk aan zeer weinig gevraagde talen) van een goede ad hoc coaching van individuele trainers.
Native speakers
De redenen voor onze onomwonden keus voor het uitsluitend
werken met moedertaalsprekers hangen nauw samen met het doeltaalprincipe. Het spreekt vanzelf dat dit makkelijker en natuurlijker vol te houden is met een moedertaalspreker tegenover je dan met iemand waarvan je weet dat hij of zij maar ‘doet alsof’ .... Zo creëer je een lessituatie die veel dichter bij de werksituatie komt waarop de meeste van onze cursisten zich middels de taaltraining immers trachten voor te bereiden. Bovendien – het zal inmiddels duidelijk zijn – willen wij vermijden dat er tijdens de les teveel over de doeltaal en te weinig in die taal wordt gesproken. Ook dan helpt het als je een trainer hebt die geen Nederlands spreekt (zogenaamd of echt) of dat in ieder geval gedurende de les vertikt. Een native speaker van de doeltaal staat in zo’n geval stukken sterker! Ten slotte is er natuurlijk nog de overweging dat men in interactie met een moedertaalspreker ook op een heel natuurlijke wijze geconfronteerd wordt met zgn. ‘culturele’ verschillen in de sociale en professionele omgang. Volgens ons zijn taal, cultuur en communicatie nauw verbonden en daarom het best ook gezamenlijk te trainen. De Nederlander die Frans gestudeerd heeft, kan vast wel uitleggen dat je iemand die je niet héél goed kent, in Frankrijk onder geen beding tutoyeert, maar in de ogen van de Franse taaltrainer zie je op zo'n moment het pure afgrijzen! Die les komt harder aan en beklijft beter.
*******************
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten